Vakken voor de Cito-toets oefenen

De Cito-toets in groep 8 is voor veel achtstegroepers een waar spektakel. Gedurende drie dagen maken zij ongeveer 200 opgaven, die uiteindelijk een advies op zullen leveren voor het vervolgonderwijs. Maar welke vakken worden er getoetst op de Cito-toets? En welke vaardigheden horen daar bij? Met het oog op de Cito oefenen is het wel handig om dat te weten.

Opbouw Cito-toets

Gemiddeld gezien worden er op een Cito-toets negen toetsen gedaan. Drie per dag. Het gaat om vier toetsen voor taal, drie toetsen voor rekenen en twee toetsen voor studievaardigheden. De opbouw van die toetsen ziet er hetzelfde uit. De kinderen krijgen dertig tot veertig minuten per toets de tijd.

 

Taal op de Cito-toets

Het vak taal krijgt op de Cito-toets de meeste aandacht. Dat heeft te maken met het feit dat meerdere vakken onder taal vallen. Zo bestaan de vier toetsen taal uit de volgende vakken:

  • taalvaardigheden
  • schrijven en stellen
  • woordenschat
  • begrijpend lezen
  • spelling en grammatica

Normaal gesproken is één toets op twee tot drie vaardigheden gericht. Zo kunnen de eerste tien opgaven over taalvaardigheden gaan, de volgende tien over een tekst begrijpend lezen en de laatste tien over woordenschat. Enkele voorbeelden van opgaven bij taal:

Lees de tekst. Naar wie verwijst het woordje ‘zij’ in regel 6.

A HennyCito toets maken en Cito-toets oefenen
B Opa en oma
C Peter
D Ik

Welk woord betekent hetzelfde als ‘cruciaal’?

A Kritiek
B Ongelijk
C Gezond
D Kanaal

 

Rekenen op de Cito-toets

Er is iedere dag ruimte voor rekenen op de Cito-toets. Twee keer mogen de kinderen hun kladblok gebruiken en één keer staat hoofdrekenen centraal. In de meeste gevallen maken de kinderen twintig opgaven, waarbij alle domeinen van rekenen worden aangetikt. Hierbij kunt u denken aan:

  • optellen en aftrekken
  • vermenigvuldigen en delen
  • rekenen met breuken, procenten en kommagetallen
  • rekenen met tijd en geld
  • rekenen met maten en gewichten

De meeste sommen zijn zogenaamde contextsommen. Kinderen moeten de som uit een verhaaltje halen en uitrekenen. Vervolgens kiezen ze het juiste antwoord. Een voorbeeld van een som bij rekenen is:

 

Edwin gaat naar de slager. Hij koopt vijf stukken vlees van € 2,95. Hij betaalt met een biljet van € 20. Hoeveel euro krijgt hij terug?

A € 14,75
B € 5,25
C € 5,-
D € 17,05

De kinderen moeten eerst uitrekenen wat vijf keer € 2,95 is (€ 5,25), maar daarna ook dat antwoord van de € 20,- afhalen. Het goede antwoord is dus D. Het is goed om bij dergelijke sommen stil te staan, want vaak is er ook een ‘valkuil’-antwoord mogelijk, zoals hier het geval bij antwoord B is. Door te oefenen kunt u uw kind voorbereiden op dergelijke vragen.

 

Studievaardigheden op de Cito-toets

De meeste kinderen ervaren moeite met studievaardigheden op de Cito-toets. Voornamelijk omdat dit vak op veel basisscholen niet of nauwelijks aan bod komt. Studievaardigheden betreft min of meer een combinatie tussen inzicht, rekenvaardigheden en begrijpend lezen. Bij studievaardigheden krijgen de kinderen vaak een bronnenboekje met schema’s, tabellen, plattegronden en stukken tekst, die ze moeten gebruiken bij de opdrachten. Bij studievaardigheden worden de volgende vaardigheden getoetst:

  • het gebruik van naslagwerken
  • het lezen van tabellen, grafieken en schema’s
  • het verwerken van informatie in tabellen, grafieken en schema’s
  • plattegronden, schalen en legenda’s lezen

Een voorbeeld van een vraag die voor kan komen bij studievaardigheden is de volgende:

 

Anton is op de Lijsterbesstraat. Hij moet naar het station. Hoe kan hij het beste lopen?

A Via de Kanaalstraat
B Via de school
C Via het fietspad
D Via de snelweg

Bekijk de grafiek over leerlingen naar het voortgezet onderwijs. Naar welke school gaan de meeste leerlingen van basisschool De Krullevaar?

A Naar het Van Rijn College
B Naar het Merwede College
C Naar het Holst College
D Naar het Pekelaar Lyceum

 

Oefenen voor de Cito-toets

De ervaring leert dat veel kinderen het prettig vinden om van tevoren te oefenen voor de Cito-toets. Niet zozeer om hun vaardigheden te verbeteren, maar om kennis te maken met de vraagstelling. Zo leren kinderen de vragen in de juiste context te plaatsen en doorzien ze zogenaamde valkuil-antwoorden. Oefenen met uw kind kunt u doen aan de hand van online beschikbaar oefenmateriaal, zoals dat op www.toetsoefenen.nl. Het betreft vele unieke en heldere opgaven, ondersteund door extra oefenboeken waarin de vaardigheden nog eens worden uitgelegd.

Over welk vak heeft u vragen? Laat het ons weten via een reactie!

 

Werken op drie niveaus

Drie niveaus in de klas moet te doen zijn, aldus de geleerden op het gebied van onderwijs. Wat houdt werken op drie niveaus precies in? En wat houdt het níet in?

Een blik op het werken in drie niveaus.

 

Gepaste instructie

Een leerling dient volop aandacht te krijgen. Alles wat er in de les zit, moet voor deze leerling optimaal te gebruiken zijn. Het leerrendement, zoals dat genoemd wordt, moet hoog zijn. Maar hoe zorg je voor een hoog leerrendement?

Juist. Door af te stemmen op de individuele behoefte van een leerling.

Maar in een klas van dertig kinderen is het in een les van 60 minuten niet te doen om iedereen individuele aandacht te geven. Gelukkig zijn de geleerden het daarover eens. Maar door te clusteren naar onderwijsbehoeften kan de leerkracht wel gepaste instructie geven.

Drie niveaus zijn op die manier in te delen. Daarbij is er een zwak niveau, een basis niveau en een hoog niveau.

Leerkracht geeft verlengde instructie

Zwak niveau

Het zwakke niveau is het niveau dat niet goed mee kan komen met de basisinstructie. Het is vaak een kleine groep van kinderen die het niet snapt. In het leerlingvolgsysteem is te zien dat deze kinderen veel IV en V scores hebben. Ze zijn niet dom, maar ze hebben gewoon meer behoefte aan instructie op maat. Het kan zijn dat dit op het gebied van bepaalde strategieën is, maar gemiddeld genomen heeft een kind dat op een bepaald vak zwak is, met meerdere vakken moeite.

 

Basis niveau

Het basisniveau is het niveau dat iedereen aan zou moeten kunnen. Het is het niveau dat de leerkracht hanteert. Gemiddeld, zou je kunnen zeggen: mavo-niveau. Het is dan ook het niveau dat methodes hanteren om te vertrekken.

Het basisniveau zal voller zitten dan het zwakke en hoge niveau. De meeste kinderen in de klas hebben voldoende aan de instructie op basisniveau en kunnen daarmee prima uit de voeten.

 

Hoog niveau

Een aantal kinderen in de klas zal boven de stof zitten. Ze zijn slimmer dan de kinderen in het basisniveau en hebben veel meer uitdaging nodig. Zij werken aan de hand van een aangepast programma. Ze maken minder van de basisstof en kunnen eerder aan moeilijker materiaal gaan. Dat is vaak meegeleverd met methodes of moet door de leerkracht zelf bij elkaar worden gezocht.

 

Drie niveaus in de klas hanteren

Als leerkracht kun je de drie niveaus in de klas optimaal hanteren. Door gebruik te maken van een goede instructie kunnen alle kinderen direct de instructie krijgen die ze nodig hebben. De basisgroep gaat dan zelfstandig aan het werk na die instructie en de zwakke groep krijgt dan extra aandacht. Als deze uiteindelijk ook zelfstandig werken, krijgt de hoge groep aandacht. Zo worden drie niveaus in een uur tijd gevisiteerd.

 

Wat is niet de bedoeling?

Wat helaas vaak wel gebeurt is dat het zwakke niveau vol komt te zitten met extra kinderen die nog zwakker zijn. Zo zwak dat ze eigenlijk ook niet bij de zwakke groep horen. Individuele handelingsplannen krijgen zo veel meer ruimte in de klas en de leerkracht wordt gek: hij moet zich in drieën splitsen om op drie niveaus instructie te geven, maar in het zwakke niveau moet hij zich weer in meerdere splitsen.

Individuele handelingsplannen zouden uit de klas moeten worden gehaald door een remedial teacher of een vrije leerkracht, maar houden een effectieve les wel tegen.

21st Century Skills

De leerkracht loopt achter. Dat is kort gezegd de stelling die kleeft aan de opvatting 21st Century Skills. Het mag duidelijk zijn dat kinderen van de 21e eeuw een heel ander leven leiden dan kinderen in de 20e eeuw. In de 20e eeuw vermaakten kinderen zich na schooltijd met boomhutten bouwen, voetballen op het schoolplein of andere activiteiten. Spelcomputers waren in opmars, maar namen niet alle tijd in beslag.

De 21e eeuw kenmerkt zich echter door het gebruik van allerlei gadgets. Denk aan de mobiele telefoon met allerlei apps, de smartphone, de tablets, computers, internet, sociale media. Kinderen van de 21e eeuw zijn de hele dag bereikbaar en leven als het ware twee levens: hun fysieke leven en hun digitale leven.

Martine Delfos (een bekende op het gebied van ontwikkeling van kinderen) benoemde in een lezing eens dat een kind van vandaag echt het idee heeft dat ze ook digitaal leven. Pak hun Facebook-account, hun Whatsapp of hun World of Warcraft-account af en ze hebben het gevoel dat een stukje van zichzelf wordt afgepakt.

Die strekking is en die is niet te keren.

We moeten omgaan met de tijd en de tijd gaat nu eenmaal hard. Zo ook de ontwikkelingen in die tijd. De eerste scholen werken al met tablets. Tablets zijn niet meer zozeer een ontwikkeling op zich, maar worden door kinderen en scholen gebruikt om kinderen beter te ontwikkelen.

De tablets zijn aangesloten op internet en bieden op die manier een heel breed overzicht aan activiteiten die kinderen kunnen doen. Het leren gaat daarmee een stuk sneller.

Kinderen kennen hun weg op de tablets, maar veel leerkrachten niet. Om die reden willen directies en besturen dat de huidige generatie leerkrachten hard aan de slag gaat met het ontwikkelen van 21e eeuwse vaardigheden, oftewel the 21st Century Skills.

Wat houdt dat precies in?

  • Leerkrachten ontdekken de kracht van tablets en het gebruik van (sociale) media in de klas.
  • Leerkrachten leren do’s en dont’s op dit gebied kennen.
  • Leerkrachten ontdekken wat ze mee kunnen nemen in hun lessen om het leerrendement van hun leerlingen te optimaliseren.
  • Leerkrachten leren hoe ze ouders kunnen informeren over deze vaardigheden van kinderen.
  • Leerkrachten leren hoe ze afspraken en omgangscodes kunnen maken om het werken met deze vaardigheden tot een groter succes te maken.

Op diverse hogescholen worden cursussen en opleidingen aangeboden die deze vaardigheden bij leerkrachten aanschroeven. Het is nu eenmaal nodig om als leerkracht goed op de hoogte te zijn van de digitale wereld waarin de leerling verblijft.

Wie dat eenmaal onder de knie heeft, kan hier een groot voordeel uithalen. Dezelfde weg bewandelen en zorgen dat kinderen in minder tijd, nog meer leren. Want dat deze ontwikkelingen grote voordelen heeft, mag wel duidelijk zijn:

  • Leerlingen zijn sneller op de hoogte van het nieuws;
  • Leerlingen krijgen vaardigheden onder de knie om snel informatie te vinden;
  • Leerlingen kunnen multitasken.

Er zijn echter ook een heleboel valkuilen. Het is aan de leerkracht om die valkuilen te bewaken, te vinden en onschadelijk te maken, zoals:

  • Welke bronnen zijn betrouwbaar en welke niet?
  • Welke informatie is nuttig en welke niet?
  • Je kunt niet alles opzoeken, want er is ook algemene kennis vereist, zaken die je gewoon hoort te weten.
  • Er is meer dan alleen het internet. Sociale contacten bijvoorbeeld.

Het mag duidelijk zijn, 21st Century Skills zijn van groot belang voor de leerkracht van tegenwoordig. Een goede cursus kan helpen om deze vaardigheden onder de knie te krijgen.

 

BRON: Voogt, J. & Pareja Roblin, N. (Universiteit van Twente, 2015). Discussienota 21st Centrury Skills. Geraadpleegd via http://development.todosmedia.com/klassetheater/wp-content/uploads/2015/04/discussie-nota-21_st_century_skills-.pdf